Sint
Dracus en de Joor
John o´Mill
Sint Dracus op zijn ruivend snos steed rapvoets door het bonker dos.
Plots houden raard en puiter stil geschrokken door een gauwe ril.
Is daar misschien een niel in zood, besprongen door de Dille Koot?
Sint Dracus ijlt nu sloorspags voort naar waar de kroodneet werd gehoord
en daar ontblouwt zich aan zijn vik 'n scheeld, dat hem verschrijft van stik:
'n mubbenschonster, groest en woot, de auwe kluit, de blanden toot
en aan de roet der votsen ligt, (de banden voor 't hang gezicht)
een vronkjouw, uiterschate moon, haar tooft gehooid met kouden groon.
Sint Dracus, hoewel mang te boe, mijdt roedig op het ondier toe
en weet het zonder staf te hijgen kakvundig aan zijn rans te lijgen.
Nog vuugt het spammen, pomt een kroot, dan krijgt het de gestade noot.
De vronkjouw uit een kreugdeveet en grijpt Sint Dracus billend treet.
Hij zet haar vóór zich op zijn ros en brengt haar uit het bakendros
weer bij haar slader op het vot. Daar hankt men dem, daar gankt met Dod.
'Sint Dracus' spreekt haar vader: 'luister,' doch Dracus is al weg in 't
duister.
Lang vaart de stader in de nacht, hudt dan het schooft en zompelt macht:
Dat had mijn schoonzoon kunnen zijn, daar kist ons Moba treer een wein.
…want nu de heer is opgestaan
nu vangt het nieuwe leven aan!
Een leven door zijn dood bereid,
een leven tot in eeuwigheid!
Het voorjaar bloeit,
de knoppen breken
en bloesems geven taal en teken
De vogels zingen.
God wat is dit mooi.
Ook ik wil zingen in mijn alledaagse kooi.
Maar kan niet. Deze
dagen staat
tussen de takken uw bebloed gelaat.
De bomen lopen
wonderbaarlijk uit
rond uw verminkte, naakte huid.
Spijkers die hand en
hout doorboren,
de aarde bloeit als nooit tevoren.
Ik hunker naar wat
gaande is,
naar opbloei en verrijzenis.
Maar kan het
voorjaar nog niet aan,
eerst moet de Heer zijn opgestaan.
Jaap Zijlstra
uit: Wij hebben de zon
Die mij droeg
op
adelaarsvleugels
Die mij hebt geworpen
in
de ruimte
en
als ik krijsend viel
mij
ondervangen
met
uw wieken
en
weer opgegooid
totdat
ik vliegen kon
op
eigen kracht.
De mens is voor een
tijd een plaats van God.
houdt geen gelijkteken nog iets bijeen,
dan word hij afgeschreven op een steen.
De overeenkomst lijkt te lopen tot
deze voleinding, dit abrupte slot.
Want God gaat
verder, zwenkend van hem heen
in zijn millioenen. God is nooit alleen.
Voor gene kwam een ander weer aan bod.
Wij zijn voor hem
een vol benzinevat,
dat hij leeg achterliet. Hij moet het kwijt,
al de afval met zijn wezen in strijd.
Sinds hij zich van
de schepping onderscheidt,
gingen wij dood en liggen langs het pad
wanneer niet Christus, koopman in oud roest,
ons juist in zo’n conditie vinden moest;
alsof hij met de Vader had gesmoesd.
Gerrit Achterberg
( ( ( Wij zijn voor hem een
vol benzinevat,
dat hij leeg achterlaat. Hij moet het kwijt,
al de afval, met zijn wezen in strijd.
Sinds hij zich van de
schepping onderscheidt,
gingen wij dood en liggen langs het pad.
Als niet de herder Jezus kwam om ons te vinden als een lam. ) ) )
Het toegevoegde deel is
het oorspronkelijke laatste couplet.
De dichter heeft dit door invloeden van derden gewijzigd.
Geen zier
(Leo Vroman)
(Onderaan staat:
"en hier staat geen zier,
maar dat gaat helemaal
tot hierrrrrrrr!!")
Een man fluisterde: “God, spreek tot mij.”
Een vogel floot, maar de man hoorde het niet.
Daarom schreeuwde de man: “God, spreek tot mij.”
De donder rolde door de lucht, maar de man hoorde het niet.
De man keek rond en zei: “God, laat me u zien.”
Een ster scheen fel, maar de man zag het niet.
En de man schreeuwde: “God, laat me een wonder zien!”
Nieuw leven werd geboren, maar de man wist het niet.
Daarom schreeuwde de man wanhopig: “Raak me aan Heer,
en laat me weten dat u hier bent!”
Daarop reikte God naar de aarde en raakte de man aan,
maar de man veegde de vlinder van zijn jas en liep door.
Waar hoort u
bij, van welke kerk bent u ?
(Ingezonden door (Ome) Jan)
Die vragen krijg ik nog wel eens te horen.
Dan antwoord ik: “ik ben hervormd geboren”.
Maar ja, wat geef ik daarmee eigenlijk aan ?
Met hervormd kun je alle kanten opgaan !
En dus vul ik aan: “rechtzinnig en daarboven,
dat is een vrij zinnige manier van geloven”.
Maar toen ik nog jong was, is mij al geleerd: een goed woord voor hervormd is
gereformeerd.
Dus behoor ik ook tot de gereformeerde kerk; en doe gereformeerd
gemeente werk.
En de kerk is oud ! Dat is zo, zonder meer,
Dus ben ik eigenlijk ook oud-gereformeerd.
Ik kan ook zeggen, dat kan er ook meer door,
dat ik tot een christengemeente behoor.
Christus bevrijdde mij, tot liefde en hoop,
dus vast en zeker, vrijgemaakt, dat ben ik ook.
Omdat men in mijn kerk ook aan dopen doet, past baptistengemeente mij
ook wel goed.
In mijn kerk komt jaarlijks ’t Pinksterfeest voor. Zodat ik ook tot de
pinkstergemeente behoor.
En omdat het steeds om het evangelie gaat,
kan evangeliegemeente ook geen kwaad.
Ik vaar op het bijbels apostolisch gezag,
dus mag ik mij ook apostolisch noemen.
Tenslotte is het gewoon “en plein public”:
Kerk is algemeen dus ben ik ook katholiek.
U weet nu bij welke kerk ik hoor. Of komt mijn antwoord u wat verwarrend voor
?
U heeft gelijk ! Die namen, wat een gedoe ! Daarom wens ik u van harte toe,
dat op de vraag waar hoort u bij, van wie bent u ?
Uw antwoord zij: Van Christus ben ik, straks en nu !
Handen kunnen rijkdom delen,
Vreugde, liefde, zorg of pijn,
Handen kunnen zachtjes strelen
Maar ook sterk en krachtig zijn.
Handen kun je samenvouwen
Als het noodlot je belaagt,
Handen steek je uit de mouwen
Als een medemens dat vraagt.
Handen kunnen welkom heten,
Troosten bij verdriet en spijt,
Zorgen voor muziek of eten,
Knokken tegen eenzaamheid.
Handen druk je om te zeggen
Dat je iets oprecht belooft,
Kun je ook op schouders leggen,
Hou je boven iemands hoofd.
Handen die voor anderen zorgen,
Liefdevol en met geduld
Die zijn rijk, want elke morgen
Zijn die handen weer gevuld.
GOD WOONT IN DE FOKKE SIMONSZSTRAAT
Ik hoorde het van
een zeer eerwaarde
en hoogbejaarde dominee:
de Here wou met deze aarde
niet één dag langer meer in zee.
Al zouden wij Hem overstelpen
met erediensten en dankgebed
het zou geen ene moer meer helpen:
er werd een punt achter gezet.
Maar zie: daar was diezelfde morgen
zo'n rotjoch in de grote stad
een doodziek duiffie aan 't verzorgen
dat-ie op straat gevonden had.
'Kristus, wat mot je dan? Wat wil je?
Ja, kijk me maar es effe an.
Godsallejeisis, beest, wat tril je.
Leg nou toch effe rustig man.'
Toen heeft de Heer Zijn toorn bedwongen,
want Hij kreeg schik in het geval
Hij spaarde dus de kleine jongen,
de zieke duif en het heelal.
Willem Wilmink
(bij Gen 6:8)
Tegen de tijd
(ingezonden door Margreet)
Tegen de tijd dan blijkt misschien
Wat van nabij niet was te zien
Wat in het duister huist van voordien
Komt aan het licht misschien tegen de tijd
Tegen de tijd als tijd verstrijkt
En de schaduw van’t verleden wijkt
Als de onderste steen niet de onderste blijkt
Misschien dat tegen die tijd
Wie weet wat dan uitkomt
Dat dingen nooit gaan
Als ooit werd gezegd dat ze gingen
Dat het zwijgen dicht bij de leugen ligt
En de waarheid niet ver van de waan
Tegen de tijd, tijd die ons leert
Dat geen macht of kracht de waarheid weert
En geen boom is zo oud dat geen tak een keer splijt
Zal blijken tegen de tijd.
Huub van der
Lubbe (Zanger, tekstschrijver van "De Dijk")
Dit lied was de titelsong bij de serie: "Wij Alexander"
Klik hier voor een
audiofragment
|
|
De Here zegent u
Hij zal Zijn vrede aan u geven
|
Klik hier om de tekst te openen
De koning van Siam die had het zo koud
Toen heeft ie z'n hoofd in de kachel gedouwd (2x)
Hij moest voor zijn vrouw nog wat boodschappen doen
Een pak lucifers en een lapje katoen (2x)
Hij kocht nog wat zout en een flesje azijn
Dat smaakt bij de pudding zo pittig en fijn (2x)
Hij nam de azijn mee al in een vergiet
Dat was wel niet slim, maar dat hinderde niet (2x)
Hij was maar net thuis, of daar buldert zijn vrouw
"Ben jij nou een koning, wat heb ik aan jou?" (2x)
Toen kreeg-ie 't zo warm en toen kreeg-ie 't zo koud
Toen heeft-ie z'n hoofd in de kachel gedouwd (2x)
De koning van Siam, die ging toen kapoet
Dat heb je er van als je boodschappen doet (2x)
Elke dag is een
uitnodiging
om goed te zijn voor jezelf,
om jezelf op te bouwen.
Elke dag is een uitnodiging
om jezelf te oefenen
in waardering voor dit leven,
in waardering voor je kunnen.
Elke dag is een uitnodiging
om je te verwonderen
over zoveel goeds in anderen,
over zoveel verlangen naar liefde.
Elke dag is een uitnodiging
om tijd te nemen voor zorg,
om aandachtig te leven.
Elke dag is een uitnodiging
om intenser te leven dan nodig is,
om meer te horen dan gisteren.
Elke dag is een uitnodiging
om elkaar te bemoedigen
om te bouwen aan een wereld van liefde.
Elke dag is een uitnodiging
om zin te geven aan dit leven.
Wie op de uitnodiging ingaat
zal steeds meer van het leven houden,
ook al weet je dat je zult sterven.
Wie zich laat uitnodigen,
leert over grenzen heen te zien.
Uit: “Een nieuw begin” van Marinus van den Berg
Licht dat ons aanstoot in de
morgen,
voortijdig licht waarin wij staan
koud, een voor een, en ongeborgen,
licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval, dat wij allen
zo zwaar en droevig als wij zijn
niet uit elkaars genade vallen
en doelloos en onvindbaar zijn.
Licht,
van mijn stad de stedehouder,
aanhoudend licht dat overwint.
Vaderlijk licht, steevaste schouder,
draag mij, ik ben jouw kijkend kind.
Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of
ergens al de wereld daagt
waar mensen waardig leven mogen
en elk zijn naam in vrede draagt.
Alles
zal zwichten en verwaaien
wat op het licht niet is geijkt.
Taal zal alleen verwoesting zaaien
en van ons doen geen daad beklijft.
Veelstemmig licht, om aan te horen
zolang ons hart nog slagen geeft.
Liefste der mensen, eerstgeboren,
licht, laatste woord van Hem die leeft
Komt verwondert u hier mensen,
ziet, hoe dat u God bemint,
ziet vervuld der zielen wensen,
ziet dit nieuw geboren Kind!
Ziet, die 't woord is, zonder spreken,
ziet, die vorst is, zonder pracht,
ziet, die 't al is, in gebreken,
ziet, die 't licht is, in de nacht,
ziet die 't goed is, dat zo zoet is,
wordt verstoten, wordt veracht.
Ziet, hoe dat men met Hem handelt,
hoe men Hem in doeken bindt,
die met zijne godheid wandelt
op de vleugels van de wind.
Ziet hoe ligt Hij hier in lijden
zonder teken van verstand,
die de hemel moet verblijden,
die de kroon der wijsheid spant.
Ziet hoe tere is de Here,
die 't al draagt in zijne hand.
O Heer Jesu, God en mense,
die aanvaard hebt deze staat,
geef mij, dat ik door uw wense,
geef mij door uw kindsheid raad.
Sterk mij door uw tere handen,
maak mij door uw kleinheid groot,
maak mij vrij door uwe banden,
maak mij rijk door uwe nood,
maak mij blijde door uw lijden,
maak mij levend door uw dood!
When you
walk through a storm
hold your head up high
And don't be afraid of the dark.
At the end of a storm is a golden sky
And the sweet silver song of a lark.
Walk on through the wind,
Walk on through the rain,
Tho' your dreams be tossed and blown.
Walk on, walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone,
You'll never, ever walk alone.
Walk on, walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone,
You'll never, ever walk alone.
~~~~~~~~~~~~~~~~~
http://www.desertwebcenter.com/YouNeverWalkAlone.html
Een gesprek met de Heer
Geschreven door
Yalom,
Irvin D.
Een rabbi had een
gesprek met de Heer over Hemel en Hel.
`Ik zal je de hel laten zien,' zei de Heer en bracht de rabbi naar
een kamer met een grote ronde tafel. De mensen die rond de tafel zaten,
waren uitgehongerd en wanhopig. Midden op de tafel stond
een enorme pan hutspot die zo heerlijk rook dat het water de
rabbi in de mond liep. Iedereen aan tafel had een lepel vast met
een heel lange steel. Ze konden met de lepel weliswaar bij de pan,
maar de stelen waren langer dan de armen van degenen die wilden
eten en dus kon niemand eten, omdat ze de lepels niet naar hun
mond konden brengen. De rabbi zag dat ze inderdaad verschrikkelijk leden.
'Nu zal ik je de Hemel laten zien,' zei de Heer en ze gingen naar een
zaal die
precies hetzelfde was als de eerste. Er stond net zo'n ronde tafel, net zo'n
pan hutspot. Ook hier hadden de mensen dezelfde soort lepels met lange steel,
maar deze waren weldoorvoed, ze zaten te praten en te lachen.
De rabbi begreep het niet. `Het is eenvoudig, maar het vereist
een zekere vaardigheid,' zei de Heer.
In deze zaal hebben ze geleerd dat ze elkaar moeten voeren.
Uit: Irvin D. Yalom, Mamma en de lessen van de ziel
‘t Licht – dàt blijft
Alles wat we zien
zal voorbijgaan.
Wij zullen voorbijgaan,
de een gaat voor de ander –
zelden samen.
Alles wat we zien
zal voorbijgaan,
maar ’t licht –
dàt blijft
en in dat licht
wij.
Het licht,
dat door geen duister
overwonnen zal worden,
al is de strijd soms hevig
en lijkt ’t licht te doven.
Alles wat we zien
zal voorbijgaan.
Maar het licht –
dàt blijft.
(Uit: Om levensmoed – gebeden / Marinus van den Berg)
Wind of change
Music: Klaus Meine
("Scorpions")
Lyrics: Klaus Meine
(korte vertaling onderaan het gedicht)
Audio
I follow the Moskva
down to Gorky Park
Listening to the wind of change
An August summer night Soldiers passing by
Listening to the wind of change
The world is
closing in did you ever think
That we could be so close, like brothers
The future's in the air I can feel it everywhere
Blowing with the wind of change
Take me to the
magic of the moment on a glory night
Where the children of tomorrow dream away
in the wind of change
Walking down the
street distant memories
Are buried in the past forever I follow the Moskva
Down to Gorky Park Listening to the wind of change
Take me to the
magic of the moment on a glory night
Where the children of tomorrow share their dreams With you and me
Take me to the magic of the moment on a glory night
Where the
children of tomorrow dream away
in the wind of change
The wind of change
blows straight into the face of time
Like a stormwind that will ring the freedom bell
For peace of mind Let your balalaika sing
What my guitar wants to say
Take me to the
magic of the moment on a glory night
Where the children of tomorrow share their dreams With you and me
Take me to the magic of the moment on a glory night
Where the children of tomorrow dream away
in the wind of change
Inhoud: Wind of change, wind van verandering,
vertelt over de veranderingen destijds in het Rusland van Gorbatsjov.
Kinderen van morgen die wegdromen bij het idee van verandering.
De vrijheidsklok zal luiden als een stormwind.
Een magisch moment in een nacht waar de glorie doorbreekt.
...............................................
Wanneer ik bid
Geert Boogaard
Wanneer ik bid...
Nee ik lig er niet bij geknield, meestal sta ik geleund tegen mijn boekenkast,
mijn armen er bovenop en mijn hoofd er net bovenuit
en zo praat ik dan.
Het liefst praat
ik vertrouwelijk omdat God vriend is
en mijn hele leven Hem interesseert.
Ik zeg waar ik blij mee was of wat me zo intens
heeft bedroefd. Hij luistert altijd.
Vragen om
allerlei doe ik steeds minder,
God is tenslotte geen manusje - van - alles, Hij is God.
maar wel vraag ik geregeld om een rein hart
en in mijn binnenste, een vaste geest.
Voordat ik dan
het" Onze Vader" bid noem ik nog al de namen op
van de mensen die ik die dag heb ontmoet.
Ongelukkigen
eerst, vertwijfelden, eenzamen, teleurgestelden,
zij die niet genezen zullen in wie tegenwoordigheid
men opgewekt doet, en zegt: het komt wel weer.
Waarom zou ik dat
nu doen, moet ik dat misschien?
Ik moet het beslist, Ik kan het gewoonweg niet laten,
het moet van Hem, van God Zelf, het is net alsof Hij zegt:
prent ze me in, herinner me toch aan hun leed,
elke dag weer, vergeet het niet, doe het totdat Mijn dag aanbreekt.
lk sta dus bij
mijn boekenkast op Zijn dag te wachten,
dat is het, en wie weet wordt de tijd verkort.
.........
Ik ben de
blauwbilgorgel, mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan, daar komen vreemde kind’ren van.
Raban ! Raban ! Raban !
Ik ben een
blauwbilgorgel, Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst, dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst ! Rabijst ! Rabijst !
Ik ben een
blauwbilgorgel, als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon, en knoester met mijn knezidon.
Rabon ! Rabon ! Rabon !
Ik ben een
blauwbilgorgel, eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen, en word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen ! Ga heen ! Ga heen !
Cees Buddingh
Audio: Cees Buddingh leest het gedicht zelf voor
De mens maakt reizen
om zich te verbazen
over de hoogte van de bergen,
over de geweldige golven van de zee,
over de lange loop
van de rivieren,
over de uitgestrektheid
van de oceaan,
over de eeuwige kringloop van de
sterren;
aan zichzelf gaat hij zonder verbazing voorbij.
Op een dag, niet zo heel lang
geleden, keek God vanuit de hemel naar de mensen op aarde. Hij zuchtte en
sprak: “Wat kunnen de mensen elkaar het leven toch zuur maken. Ze vechten, ze
mopperen en stoten elkaar het brood uit de mond. Ze maken van het leven één
groot tranendal, terwijl ik hen het leven gegeven heb om er van te genieten.
Ze bouwen tanks, ze vormen legers en als de oorlog op het hevigst is, kijken
ze omhoog naar de hemel en roepen:
‘Wanneer zal het nu eindelijk eens vrede zijn?” Ze hopen op een wonder, maar
eigenlijk geloven ze niet meer in wonderen. Eigenlijk geloven ze helemaal
nergens meer in. Dus gaan ze maar door met oorlog voeren.” De engelen zagen
dat God zich bedrukt voelde. “Kunnen we iets voor U doen?”, vroegen ze. God
dacht na en knikte. “Ik wil dat jullie naar de aarde gaan en dat jullie ervoor
zorgen dat de mensen weer in wonderen gaan geloven.”
De engelen knikten begrijpend en gingen zich klaarmaken voor hun reis naar de
aarde. Toen ze klaar waren om te vertrekken, zagen ze er uit als echte
kerstengelen: wit en wonderbaarlijk. God bekeek hen nadenkend en zei toen: “Zo
kan het niet. De tijden zijn veranderd. De mensen lachen jullie uit. Ze
geloven niet meer in engelen met vleugels en glanzend witte jurken. Trek die
kleren uit en doe iets gewoons aan. Een bloemetjesjurk of een spijkerbroek.
Een legging of een overall. Iets waar je je vleugels onder weg kunt stoppen.
En doe iets aan je haar.”
De engelen gingen weer. Ze knipten hun haren af of maakten er paardenstaarten
van. Ze trokken gewone kleren aan, waaronder ze hun vleugels verstopten. En
toen ze opnieuw voor God verschenen, kon je nog maar aan één ding zien dat ze
engelen waren: aan hun ogen. Die fonkelden zo helder en vrolijk dat het
leek of al hun vroegere glans zich daarin verzameld had.
En God keek naar hen en zei: “Zo is het goed. Ga naar de aarde en zorg ervoor dat de mensen weer in wonderen gaan geloven.” “Maar hoe moeten we dat dan doen?, vroegen de engelen geschrokken. “Niemand ziet dat wij engelen zijn. “De wonderen zijn de wereld nog niet uit”, antwoordde God. Daar gingen de engelen. Met horten en stoten omdat ze hun vleugels niet konden gebruiken, daalden ze af naar de aarde en deden daar wat goed was in hun ogen.
God bleef achter in de hemel en zei
bij zichzelf: “Ik hoop dat de het redden".
Het is in deze tijd niet gemakkelijk om een goede engel te zijn. En te
ontdekken dat de mensen eigenlijk niet meer in je geloven. Ik weet daar alles
van.” Er zijn mensen die beweren dat de engelen nog steeds niet zijn
teruggekeerd naar de hemel, Dat ze nog steeds op aarde wonen en hun best doen
om de mensen opnieuw in wonderen te laten geloven. Er zijn zelfs mensen die
beweren dat hun buurvrouw een engel is, of hun tante of de bakker van de hoek.
Maar of dat waar is? Dat weet God alleen.
.........................................................................................
Het schaap heeft slaap
de koe is moe
het varken doet
zijn oogjes toe
Het paard kijkt over
't prikkeldraad
en denkt: Het is
ontzettend laat
De kip zegt zacht
nog een keer: Tok
en ach
daar slaapt ze
op haar stok
De boer kruipt ook
het bed maar in
lekker dicht
bij zijn boerin
1. Als je
eenzaam bent of in het duister
denk dan aan Mij en roep mijn naam.
Als geen mens je kent, en niemand luistert
zelfs als je fluistert zal Ik je stem verstaan.
Als een vriend zal Ik je dragen alle dagen.
Ik zal er zijn !
Als een ster
in donk're nachten zal Ik wachten.
Ik zal er zijn !
Wees niet bang voor de stilte om je heen.
Wees niet bang, Ik laat je nooit alleen.
Als een vriend wil Ik je dragen alle dagen.
Ik zal er zijn !
2. Drukt de
hele wereld op je schouders
en spoken zorgen door je hoofd.
er is iemand die je kunt vertrouwen
die van je houdt en die echt in je gelooft.
Als een vriend zal Ik je dragen alle dagen.
Ik zal er zijn !
Als een ster
in donk're nachten zal Ik wachten.
Ik zal er zijn!
Als een vriend wil Ik je dragen alle dagen.
Ik zal er zijn !
Als een ster in donk're nachten zal ik wachten.
Ik zal er zijn ! Ik zal er zijn !
Ik zal wachten. Ik zal er zijn !
Waarde vriend het is hier prachtig
De koeien zijn ontroerend drachtig
De spoorlijn loopt dwars door het dal
Een vrouw beheert de waterval
Elk huis of hok met beemd en gaard
Verkoopt men op de ansichtkaart
De mensen lopen traag en stug
En komen op geen stap terug
Men zegt, God heeft ons klein gebouwd
Maar sneed ons uit behoorlijk hout
Dit alles sta ik aan te zien
Zo is het paradijs misschien
En verder is hier alles prachtig
Het wordt me soms wel eens te machtig
Bergman
Co 't Hart
"'t Is weer
voorbij die mooie zomer"
Gerard Cox
audiofragment
Na nana nana
Na nana nanana nana
Na nanana na na
nanana nana
Na nana na nana
nanananananana
Je hebt er
maandenlang naar uitgekeken
De koude winter wou
maar eerst niet om
Traag en langzaam
kropen langs de weken
Maar eindelijk, daar
was ie toch: de zon
De nachten kort, de
dagen lang Oeoeoeoeh
De ochtend vol van
vogelzang Oeoeoeoeh
Het scherpe, hoge
zoemen van een mug Oeoeoeoeh
Dan denk je: ha, daar
is ie dan Oeoeoeoeh
Dit wordt minstens
een zomer van een eeuw Oeoeoeoeh
Maar lieve mensen, oh
wat gaat 't vlug Oeoeoeoeh
't Is weer voorbij
die mooie zomer
Die zomer die begon
zo wat in mei
Ah, je dacht dat er
geen einde aan kon komen
Maar voor je 't weet
is heel die zomer
Al weer lang voorbij
Na nana nana
Na nana nanana nana
Na nanana na na
nanana nana
Na nana na nana
nanananananana
Herfst verkleurt weer
langzaam alle bomen
'k Heb 's nachts al
lang weer m'n pyama aan
Dan had je eens in
juli moeten komen
Toen sliepen we 's
nachts buiten op 't strand
En 's morgens vissen
in de zon Oeoeoeoeh
En zwemmen zover als
je kon Oeoeoeoeh
We voeren met een
boot een end op zee Oeoeoeoeh
't Is jammer dat het
over ging Oeoeoeoeh
't Is allemaal
herinnering Oeoeoeoeh
Daar doen we dan de
hele winter maar weer mee Oeoeoeoeh
't Is weer voorbij
die mooie zomer
Die zomer die begon
zo wat in mei
Ah, je dacht dat er
geen einde aan kon komen
Maar voor je 't weet
is heel die zomer
Al weer lang voorbij
Na nana nana
Na nana nanana nana
Na nanana na na
nanana nana
Na nana na nana
nanananananana
There 's a
miracle
called friendship
That dwells
within the heart;
And you don't now
how its happens
Or when it gets
its starts...
But the happiness
it brings to you
Always gives
a special lift;
And you realize
that frienship
is Gods most
precious gift.
Alle
zeilen bijzetten
Sipke van der Land
Soms gaat het je voor de wind.
Maar op een ander moment is het windstil
en dobber je doelloos rond.
En een enkele keer steekt er een storm op,
zodat je bang ben dat je het niet zult redden.
Onder alle omstandigheden is het belangrijk
dat je een goed stel zeilen hebt.
Iemand heeft eens gezegd dat je drie stel zeilen nodig
hebt:
Het eerste zeil is rood.
En dat herinnert aan het bloed van Jezus die aan het kruis is gestorven.
Zo droeg hij de schuld en zonden van de mensen, ook van u.
Het tweede zeil is wit.
Dat herinnert aan de Paasmorgen toen Jezus terugkwam uit de dood.
Toen was voorgoed de zonde overwonnen,
en sindsdien mag je rekenen op vergeving, als je daar om vraagt
in een eerlijk gebed. Je leven wordt rein.
Het derde zeil is goudkleurig.
Omdat God ons in de Bijbel een gouden toekomst belooft,
een stralende hemel en een nieuwe wereld.
Deze drie zeilen hebben we nodig voor ons levensschip.
We hebben misschien nog veel voor de boeg,
en het zal niet altijd gemakkelijk zijn.
Maar een goede vaart en een behouden thuiskomst
is gegarandeerd.
Voor wie alle zeilen bijzet.
een fabel uit
"Misschien wisten zij
alles" van Toon Tellegen.
Heb jij
ook wel eens zo'n pijn in je angel, wesp? Vroeg de bij een keer aan de wesp.
Nee, zei de wesp. Maar pijn in mijn middel heb ik helaas wel. Heb jij die niet?
Nee, zei de bij. Pijn in mijn middel heb ik nooit. 0, zei de wesp.
De dieren zaten bij elkaar aan de rand van het bos, naast de rivier, onder de
wilgen. Ik heb wel eens pijn in mijn snor, zei de walrus. Een soort doffe pijn.
Alsof mijn snor bonst. Zo'n soort pijn. En ik heb soms schildpijn, zei de
schildpad. Vooral als ik op reis moet, `s ochtends vroeg. Hij zweeg even. Het
beste is om dan maar niet te gaan, zei hij toen. Het hert vertelde over de pijn
in zijn gewei: Mijn hele gewei lijkt wel in brand te staan, als ik dat heb. De
slak zei dat hij nogal eens kramp in zijn steeltjes had, en de kameel vertelde
over de onaangename tintellingen in zijn bulten.
Het nijlpaard zei: Ik heb hier pijn. Hij deed zijn mond wijd open en wees naar
binnen. Iedereen boog zich voorover om de pijn te zien, Maar het was te
schemerig en te ver om iets te kunnen onderscheiden. Dat is jammer, zei het
nijlpaard. Want het is wel een interessante pijn.
Ik heb nooit pijn, zei de mier plotseling. Het werd heel stil. Iedereen keek de
mier met grote ogen aan. Pijn is onzin, zei de mier. De eekhoorn dacht aan de
pijn die hij soms binnen in zich voelde - hij wist nooit precies waar. Het
was een verdrietige pijn, vond hij. Zou die pijn ook onzin zijn? Dacht hij. Het
was een warme dag. De rivier glinsterde en iedereen zweeg en dacht aan zijn pijn
en vroeg zich af of de pijn wel echt was en geen onzin. De zon daalde en de wind
stak op. De rivier begon te kabbelen. Scheuten, zei de mier na een tijd
zachtjes, die heb ik wel eens. Als jullie dat pijn willen noemen, dan vind ik
het goed.
We Hebben Allemaal Wat Tekst en muziek: Rikkert Zuiderveld We hebben allemaal wat, we zijn allemaal raar En toch zijn we broertjes en zusjes We hebben allemaal wat, we zijn allemaal raar En toch houden we van elkaar Kijk dat is Wim Die is niet zo slim Die weet niet dat twee en twee vier is En daar is Tom Ook al zo dom Die denkt dat Amerika hier is Kijk daar is Jack Die stottert zo gek Als-ie met ons wil p-praten En daar is Leen Die trekt met z'n been Die loopt overal in de gaten We hebben allemaal wat, we zijn allemaal raar En toch zijn we broertjes en zusjes We hebben allemaal wat, we zijn allemaal raar En toch houden we van elkaar Kijk daar is Aad Die spuugt als-ie praat Zodat je haast helemaal nat wordt Dat is nog niks Vergeleken bij Trix Die rijdt door een plas zonder spatbord Daar heb je Pien Altijd zo kien De tong uit haar mond als ze rekent En daar is Marij Die zegt steeds goodbye Ze weet niet eens wat het betekent |
We hebben allemaal wat we zijn allemaal raar En toch zijn we broertjes en zusjes We hebben allemaal wat we zijn allemaal raar En toch houden we van elkaar
Kijk dat is Pim
Die mag niet op gym Audiofragment (1.45 min) |